OUD EN WIJS De sigaar
De sigaar, je kunt hem zijn, je kunt ook een zware sigaar roken. Al zijn er ook kleine sigaartjes met het formaat van een sigaret, de cigarillo. Clint Eastwood had er vaak eentje tussen de lippen in de vroegere spaghettiwesterns, met de muziek van Ennio Morricone op de achtergrond. Sigaren worden van tabak gemaakt, iets dat wij aan de Spaanse ontdekkingsreizigers te danken hebben. Zij haalden de tabak uit Zuid-Amerika waar al lang door onder meer de Maya’s gerookt werd. Hoewel die al een soort opgerolde tabaksbladeren rookten, werd er de eerste eeuwen in Europa vooral pijp gerookt. Nederland stond bekend om zijn Goudse pijpen met de lange, breekbare steel. Nog steeds kun je bij opgravingen veel stukjes pijpensteel of pijpenkoppen vinden. Die koppen hebben van oudsher een merkteken waaraan de herkomst en bouwjaar af te leiden zijn.
Wat de herkomst van het woord ‘tabak’ is, is onduidelijk. Spaanse bronnen uit 1532 en 1552 vermelden dat ‘tabaco’ de inheemse naam voor tabak is op Haïti. Ook de naam van het eiland Tobago zou naar de daar volop groeiende plant genoemd zijn, maar dat kan ook, vanwege zijn vorm, naar de traditionele rieten pijp zijn.
Andere bronnen geven aan dat al in 1410 bepaalde geneeskrachtige planten, zoals van het geslacht Eupaterium in Spanje en Italië al respectievelijk ‘tabaco’ en ‘tabacco’ genoemd werden en afkomstig waren van het Arabische ‘ṭabbāq’ of ‘ṭubbāq’.
Het zou tot de 18e eeuw duren voor er sigaren werden gerookt in Europa.
Spanje was het eerste land dat tabaksplanten produceerde, die daarvoor uit het Caraïbisch gebied of het Amerikaanse Virginia moesten komen. In 1717 begon het eerste sigarenfabriekje in Sevilla. Vervolgens sloeg het sigaren maken over naar Frankrijk in 1790, Engeland in 1820 en tenslotte in 1826 in Nederland in Kampen. Daar werden sigaren een belangrijke industrie, al werden sigaren nog met de hand gemaakt. In 1858 werd de eerste sigarenfabriek in Amsterdam geopend. Pas in 1924 deed de eerste sigarenmachine zijn intrede om de toenemende populariteit van de sigaret het hoofd te kunnen bieden. In Amsterdam was nog tot begin van deze eeuw in de Nes het sigarenfabriekje van Harry Nak gevestigd, ook wel bekend van de Dik Voormekaar Show van André van Duin.
‘Sigaar’ werd aanvankelijk in 1808 als ‘cegaar’ geschreven, afgeleid van het Franse ‘cigare’, dat op zich weer van het Spaanse ‘cigarro’ uit ongeveer 1610 was afgeleid. Dat betekende zowel ‘verpulverde tabak’ als ‘tabak in blad’. Men gaat er vanuit dat het een afleiding is van ‘cigarra’, Spaans voor ‘sprinkhaan’, dat sinds 1250 voorkomt. Dat is waarschijnlijk weer een variant van ‘cicāra’, dat weer van het Latijnse ‘cicada’ komt, een boomsprinkhaan. Dat woord heeft een verder onbekende herkomst uit het Middellandse Zeegebied. Er wordt wel gezegd het Yukateeks-Mayawoord ‘zicar’ de oorsprong van ‘sigaar’ zou zijn, maar dat betwijfelen taalkundigen. ‘Zicar’ of ‘ziqar’ betekent ‘roken’ en is dus een werkwoord en heeft niet de betekenis ‘rol tabak’, wat een sigaar is. Bovendien duikt het woord ‘cigarro’ pas geruime tijd na de introductie van de tabak in Europa op.
‘De sigaar zijn’, betekent de dupe zijn, of zelfs de doodstraf krijgen omdat een sigaar wordt ‘onthoofd’ alvorens aangestoken te worden. Die uitdrukking komt wellicht van de betekenis van ‘sigaar’ als het mannelijk lid: de l*l zijn. Je kunt ook ‘een sigaar uit eigen doos krijgen’, een cadeau of geschenk dat je zelf betaald hebt. Vroeger kwam meneer pastoor regelmatig bij zijn parochianen op bezoek, waarbij steevast een flinke sigaar werd gerookt. Dan zei men wel ‘daar komt de wijwatermatroos weer een sigaar halen’. Een variatie op ‘zoetwatermatroos’, een beginnende matroos.
Reacties
Een reactie posten