WOORD VAN DE WEEK VIJG, VAN OOR- TOT PAARDEN-
De vijg is een van de oudste plantensoorten die wij kennen. Het is de eerste die in de Bijbel wordt genoemd, als leverancier van de bladeren waarmee Adam en Eva hun schaamte bedekken na het eten van de appel van de boom van de kennis van goed en kwaad. De bladeren van de Ficus carica, zoals de botanische naam luidt, zijn er groot genoeg voor. Het geslacht ficus kent wel 600 tot 1000 verschillende bomen en struiken die voorkomen van het Middellandse Zeegebied tot Azië, Noord-Afrika, de Maleisische Archipel en zelfs Polynesië. Het kunnen struiken zijn, klimop of enorme bomen die zo groot kunnen worden dat, volgens de overlevering, Alexander de Grote er met zijn hele leger onder kon schuilen.
Voor de Romeinen was de vijgenboom belangrijk, omdat het kribje van Remus en Romulus in een vijgenboom vast kwam te zitten op de plek waar later Rome gebouwd zou worden. De Ficus benghalensis of banyanboom kan volgens een Indiase legende door geesten bewoond worden die iedereen naar de keel springen die de boom ’s nachts benaderen. De Ficus religiosa is een heilige vijgenboom, waaronder de Boeddha zijn verlichting zou hebben bereikt. Op Java is de Ficus benjamina of waringin dan weer heilig. De boom kan met gemak een hectare of meer beslaan door zijn vele luchtwortels, waarmee de boom als het ware voortkruipt.
Wij kennen eigenlijk alleen de Ficus carica, die de vijg als vrucht draagt. In circa 1100 al omschreven als ‘thie bittera figon’, die bittere vijgen, en van ‘vige’ ontwikkeld tot ‘vygen’ rond 1520. Vermoedelijk geleend van het Franse ‘fige’ uit 1170, waar het waarschijnlijk van het Latijnse ‘ficus’ afkomt. De oorsprong daarvan wordt vermoed in een onbekende voor-Indo-Europese taal uit het Middellandse Zeegebied. In de 16e eeuw was er een gezegde dat luidde: ‘figen na Pasen’, wat mosterd na de maaltijd betekende. Tijdens de vastentijd voor Pasen mochten bepaalde spijzen niet gegeten worden, zoals vlees, zuivel en eieren, dus werden die vervangen door vijgen, rozijnen en amandelen. Na Pasen was er geen markt meer voor vijgen, vandaar.
Voor 1200 was het woord ‘oor’ al bekend om het gehoororgaan aan te duiden: ‘neige mi ora thin’, neig je oor naar mij. Hetzelfde woord werd ook in het Oudsaksisch en Oudhoogduits gebruikt. Wat de verbinding met de vijg is, is mij niet bekend, maar de ‘oorvijghe’ komt al in het eerste woordenboek van Kiliaan uit 1599 voor. Vrijwel hetzelfde woord komen we tegen in het Middelnederduitse ‘ōrvīge’, vanwaar de Denen ‘ørefigen’ en het Hoogduits ‘Ohrfeige’ kennen. Een vergelijkbare vermenging met fruit geeft de ‘muilpeer’, die net als de oorvijg een klap in het gezicht behelst. Al in de middeleeuwen bekend: ‘Hi greep den sot metten hare ende gaf hem oock een goede muilpeere’, zoals in ‘Die Excellente Croniek van Brabant’ te lezen is. In de 18e eeuw werd onder invloed van het werkwoord ‘vegen’ ook de variatie ‘oorveeg’ ontwikkeld. Die is later weer in onbruik geraakt.
‘Vijg’ is ook gebruikt als scheldwoord voor een lafaard, slappeling of week iemand gebruikt. En, net als de mossel en de oester, als synoniem voor het vrouwelijk geslachtsdeel. Op straat kwam men vroeger ook vaak vijgen tegen: die door paarden waren achtergelaten, de bekende paardenvijgen. De naam is uiteraard afkomstig van de vorm van de uitwerpselen, waar kinderen weleens mee wilden gooien. Niet prettig om zoiets om de oren te krijgen. Maar gelukkig komt dat steeds minder voor!
Reacties
Een reactie posten