WOORD VAN DE WEEK
Pierewaaien met een dooie pier

Op 6 mei 1901 werd in Scheveningen het Wandelhoofd Koningin Wilhelmina door prins Hendrik geopend. Vanuit het Kurhaus was met een brug over de boulevard een 372 meter lange en 8 meter brede promenade gebouwd, naar voorbeeld van de vele Engelse pieren zoals die in de Victoriaanse tijd populair werden. Halverwege een middenvak en aan het einde een achthoekig paviljoen waar 1200 bezoekers van muziek, toneel en acrobatiek konden genieten. Helaas heeft deze pier de oorlog niet overleefd. Nadat de pier in 1942 tot ‘Sperrgebiet’ werd verklaard, plaatste de Duitse bezetter er afweergeschut en werd 30 meter wandeldek verwijderd en veranderd in een hangbrug. In 1943 brandde het paviljoen geheel uit en werd de pier gesloopt om te voorkomen dat deze gebruikt kon worden bij een invasie.

Maar wat is een pier en waar komt het woord vandaan? In principe is een pier een in zee stekende havendam, of, zoals ze dat al in 1584 zeiden: ‘een piere, ofte afstekent hooft daer d'inwoonders haer visschers barcken onder legghen’. De oudste vorm van ‘pier’ is vermoedelijk afkomstig uit het Picardisch, ofwel Oudfrans; pire, dat wellicht een vorm is van het Latijnse ‘petra’, steen. Denk aan Petrus, de rots van Jezus. Of aan ‘petroleum’, aardolie, zoals die heel vroeger in de artsenij werd gebruikt. En dan zijn er verschillende soorten pieren: werkpieren, voor de afhandeling van passagiers en vracht op en van schepen, zodat ook bij eb diep water bereikt kan worden. Of plezierpieren zoals die in Brighton en Scheveningen, met restaurants en attracties. En dan zijn er nog visserspieren, die vissers zonder boot de gelegenheid bieden om anders niet toegankelijke visgronden te bereiken.
Maar de worm dan, zult u zich misschien afvragen, dat is toch ook een pier? De Lumbricis terrestris of aardworm, waarvan men in 1410 zei: ‘soo fier als ene hinne op enen pier’, ‘zo trots als een hen op een pier’. Zo noemt men eigenlijk alleen in het Nederlandse taalgebied een worm. Al komt het ook rond Brandenburg in Duitsland voor, maar dat zou door Nederlandse kolonisten rond 1200 zijn ingevoerd en heeft vermoedelijk dezelfde Franse oorsprong. De mannennaam ‘Pier’, als afkorting van ‘Pieter’, kwam in het Middelnederlands, zo tussen 1200 en 1500, in hetzelfde gebied voor. Zoals in het oude lied ‘Kaap’ren varen’ dat niet gaat over ‘Jan, Piet, Joris en Corneel’, maar over ‘Jan, Pier, Tjorres en Korneel’.

Wie weleens is wezen vissen weet dat zijn worm na een tijdje slap aan de haak hangt, geen vis die daar nog in wil bijten; het diertje is letterlijk zo dood als een pier. Wat weer niets te maken heeft met de Dood van Pierlala, een klucht waarin Pierlala, wederom een verkorting van Pieter, met een toegevoegd ‘lala’, een verkwister en drinkebroer zijn leven betert wanneer hij schijndood in zijn graf wordt gelegd, maar er na een half uurtje uit weet te kruipen. Een dooie Pierlala is een saai, futloos persoon, vaak afgebeeld als lang, dun en wit. Volgens F.A. Stoett, de grote spreekwoordenverzamelaar, was een ‘kwade Pier in de 16de en 17de eeuw iemand die 't anderen lastig maakt, waarmede het niet gemakkelijk is te doen te hebben’.
En dat pierewaaien, heeft dat ook met Pieter te maken? Nee. Dat komt uit het Russisch en is waarschijnlijk in de 17e eeuw door zeelui uit Archangelsk meegebracht. Het komt van ‘pirovát', fuiven of feesten en is een afgeleide van ‘pir’, feestmaal of banket, dat weer uit ‘pit’, drinken, is afgeleid. Uiteraard. In de volksmond is de uitgang ‘vat’ met ‘waaien’ geassocieerd. Het zijn niet alleen fuivende matrozen die de bloemetjes buiten zetten!
Reacties
Een reactie posten