Wie nu de 60 gepasseerd is, zal het zich vast nog herinneren: de opkomst van de televisie in ons land. Werden er al in de jaren ’30 proefuitzendingen gemaakt, reguliere uitzendingen van Nederlandse televisie kwamen er pas in de jaren ’50. Natuurlijk heeft de Tweede Wereldoorlog ook daar de geschiedenis op achterstand gezet. Maar vanaf de jaren 50 en de Wederopbouw ging het langzaam beter met ons land. Vanaf 1951 werden er televisieprogramma’s uitgezonden door de publieke omroep, gefinancierd door belastinggeld. In 1960 waren er al ongeveer 600.000 televisies verkocht.
Gemiddeld werd er ongeveer 30 uur per week gekeken. Het was gebruikelijk dat wie over een toestel beschikte de kinderen uit de straat toestond om op woensdagmiddag en zaterdagmiddag massaal in de huiskamer naar de speciale kinderprogramma’s te laten kijken. Vaak waren er per straat maar één of twee toestellen. Er ontstond een grote saamhorigheid en e kinderen vertelden thuis aan hun ouders enthousiast over wat zij gezien hadden, een poppenserie zoals de avonturen van Dappere Dodo, of Ollie B. Bommel en Tom Poes. Over Mik en Mak en Oma Tingeling van het Huisje op de Vier Windstreken, of over een andere gespeelde serie als Okkie Trooy, de uitvinder met een koffertje vol verse krentenbollen. ‘Mik” werd gespeeld door Donald Jones en kwam terug bij ‘Pipo’, beide geschreven door Wim Meuldijk. Wie jonger is: vraag je ouders of grootouders er maar eens naar!
De uitzendingen waren verdeeld over de zendgemachtigden, naar ratio van het aantal leden dat zij hadden. Die zendgemachtigden waren nog langs zogenaamde ‘zuilen’ georganiseerd. Katholiek, protestant, vrijzinnig protestant of sociaal-democraat: KRO, NCRV, VPRO en VARA. Al was de oudste organisatie, de AVRO, niet verbonden aan een religie of partij. Zij zagen zich vooral als toekomstige nationale zender en bedienden elk publiek, ongeacht geloof of overtuiging. Tot hun grote verontwaardiging besloot de christelijke regering de zendtijd gelijkelijk te verdelen onder de 5 omroepen en kreeg ieder 20%. De AVRO mocht wel in 1951 de eerste eigen televisie-uitzending verzorgen. Die eerste uitzending was een groot succes, omdat de bioloog dr. A.F.J. Portielje uit Artis een reuzenpad had meegenomen. Dat leverde dagenlang gespreksstof op. Alle uitzendingen waren destijds live. Er bestond nog geen andere mogelijkheid om iets op te nemen dan op film, die eerst ontwikkeld moest worden en dan gemonteerd, een tijdrovende klus. Later kwamen er AMPEX-banden, een vorm van brede videotape, maar die waren erg duur en werden dus vaak hergebruikt. Hierdoor werd de oorspronkelijke opname gewist. Reden waarom er zo weinig materiaal van bijvoorbeeld een legendarisch programma als ‘Ja zuster, nee zuster’ is terug te vinden.
Een aantal van die oude series hebben erg lang gelopen. ‘Pipo de clown’ heeft het van 1958 tot 1980 uitgehouden. Waarbij zij pas in de tweede serie hun karakteristieke woonwagen, vaak nog steeds ‘Pipowagen’ genoemd van de bevriende zigeuner Felicio kregen. Ook ‘Swiebertje’ zwierf jarenlang over het scherm. Na de eerste twee afleveringen in 1955 startte de serie in 1962 en liep tot 1975. Acteur Joop Doderer werd daarna nog steeds als zwerver gezien en zag zijn carrière gefnuikt door wat het ‘Swiebertje-effect’ is gaan heten. Jean Dulieu, nom-de-plume van Jan van Oort, bedacht Paulus de Boskabouter in 1944. Na de oorlog maakte de VARA er een hoorspel van en in 1875 kwam Paulus op tv als de eerste kinderserie in kleur. Dulieu sprak als altijd alle stemmen in. De Engelse versie van de televisieserie werd bekeken in Groot-Brittannië, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.
Reacties
Een reactie posten