Misschien denkt u ‘Adolphe Sax wie?’, maar de naam zegt het eigenlijk al. Adolphe Sax is de uitvinder van de saxofoon, een instrument dat uit zoveel soorten muziek niet meer is weg te denken. Niet dat het zijn enige uitvinding is, maar wel zijn bekendste. Veel grote componisten hebben composities voor hem en de saxofoon gemaakt. Alleen in het symfonieorkest kom je zelden of nooit een saxofoon tegen, behalve soms in een groot symfonieorkest, maar dan hebben we het ook over 124 muzikanten!
Nu viel Adolphe als appel niet ver van de boom. Geboren in Dinant in Wallonië op 6 november 1814 als zoon van een instrumentenbouwer kreeg hij de muziekinstrumentenmakerij met de paplepel ingegoten. Zijn vader was al bekend, omdat hij een aantal belangrijke veranderingen aanbracht aan de hoorn. Zijn vader had dan ook een eigen blaasinstrumentenfabriek in Brussel. Adolphe begint al heel jong met het bouwen van zijn eigen blaasinstrumenten en neemt op 15-jarige leeftijd deel aan een wedstrijd waarvoor hij een fluit en een klarinet bouwt. Ook volgt hij het onderwijs aan de koninklijke zangacademie in Brussel.
Het bouwen van instrumenten smaakt naar meer en hij begint na zijn schoolopleiding met het ontwerpen en bouwen van nieuwe instrumenten. Op zijn 20e ontvangt hij een patent op een verbetering van de basklarinet, zijn eerste belangrijke uitvinding. Een paar jaar later verhuist hij naar Parijs en ontwerpt een hele reeks nieuwe instrumenten, zoals de op de bugel gebaseerde saxhoorn. En zijn grootste uitvinding: de saxofoon. Vaak wordt gezegd dat hij die speciaal voor fanfareorkesten heeft ontworpen, omdat de gebogen vorm het lopen ermee makkelijker maakte. Het is een veel verteld broodje aap-verhaal. Sax was op zoek naar een nieuw geluid; het moest de souplesse van de strijkers verenigen met de volumemogelijkheden van de koperblazers en de klanken van houtblazers.
Volgens componist Hector Berlioz nam Sax als uitgangspunt de ophicleïde. Dat is een Frans instrument dat in 1817 door Jean Hilaire Asté uit de kleptrompet was ontwikkeld. Een ophicleïde lijkt wat op een fagot en is in essentie een messing buis van drie meter die dubbelgevouwen is en naar het eind toe groter wordt. Het wordt bespeeld met een mondstuk dat vergelijkbaar is met dat van een trombone. In tegenstelling tot dit instrument heeft de saxofoon, hoewel ook van metaal, een mondstuk met een riet, dat door de doorgeblazen lucht in trilling komt en zo de tonen voortbrengt. Daardoor valt het toch onder de houtblaasinstrumenten. Sax had de ingeving om een klarinetmondstuk te nemen en zo de saxofoon uit te vinden, waar hij in 1846 patent op kreeg in Frankrijk.
Berlioz was erg enthousiast over het instrument en schreef er als eerste muziek voor, de saxofoon was bij een concert van zijn muziek voor het eerst in het openbaar te horen. Gevolgd door onder meer Ravel, Rachmaninov, Gershwin, Bizet, Hindemith en vele anderen. Om er makkelijker mee op straat te kunnen lopen ontwierp Sax wel een trombone met 6 ventielen, de saxtrombone’ die de 7 posities van de schuiftrombone mogelijk maakten. In Dinant staat een Huis van Mijnheer Sax, dat aan zijn leven en werk is gewijd. Hier worden zijn successen en mislukkingen getoond en zijn rijk en bewogen leven. Het is 7 dagen per week open en gratis toegankelijk Er staat in Dinant ook een standbeeld van hem en de VVV-folder heet dan ook ‘Sax and the City’. Ook stond zijn afbeelding op het 200 frankbiljet van België, het land is trots op hem
Wekelijks deelt Louis de chef kok van Belle de Fleurdelis in de uitzending van ‘Breien met Louis en Sophie’ een spreuk met de kijkers. Deze spreuk is alom bekend. Maar waar komt die uitspraak eigenlijk vandaan? Louis is op onderzoek uit gegaan en is de bibliotheek gaan raadplegen en heeft alle encyclopédies doorgespit; de Grote Larousse, de Winkler Prince, de Encyclopedia Brittanica en zo kwam hij erachter dat er geen eenduidig antwoord op is te geven. In de loop der jaren hebben vele mensen zich afgevraagd wie deze regels heeft gedicht. De meest genoemde namen zijn: Petrus Augustus de Genestet, Jac. Revius, Nicolaas Beets, Guido Gezelle of Christiaan Huygens. De gedachte achter het versje is al vaak verwoord, bijvoorbeeld door Montaigne (1533-1592): “Qui craint de souffrir, il souffre déjà de ce qu’il craint” (‘Wie het lijden vreest, lijdt al door wat hij vreest’). Nico Scheepmaker vond de overeenkomst met een Engels versje van (mogelijk) Thomas Chatterton die leefde van ...


Reacties
Een reactie posten