Als zeevarende natie is het Nederlands ruim voorzien van uitdrukkingen die uit de scheepvaart komen. Daar hebben wij het al eens over gehad in deze rubriek ‘Oud en wijs’. En altijd is er wel iemand die het beter weet, want, zoals wij allemaal weten staan de beste stuurlui aan wal. En wie op het laatste moment nog een toevoeging wil doen of van gedachten verandert , doet dat op de valreep. Vroeger een touw met knopen dat aan een schip hing, tegenwoordig een soort verplaatsbare trap, waarlangs bemanning en passagiers gemakkelijk het schip kunnen betreden. Maar ons land heeft ook altijd de wind in de zeilen gehad. Daarom vandaag een paar uitdrukkingen die hun oorsprong kennen in de textielindustrie. Of niet?
Wie ergens een mouw aan past, zoekt een oplossing voor een probleem. Een oplossing die dat probleem gat oplossen, eigenlijk vooral gebruikt ter geruststelling. Het is al een heel oude uitdrukking, zelfs in de late Middeleeuwen werd deze al gebruikt. Destijds werden jassen en jurken zonder mouwen geleverd. De klant kon dan zelf bepalen wat voor mouw er aan de jas of jurk werd gezet. Dat was niet altijd eenvoudig, twee verschillende ontwerpen aan elkaar te verbinden, een secuur werkje dus, voor de kleermaker of naaister. Het moest er natuurlijk uitzien alsof het bij elkaar hoorde. Al zie je bij middeleeuwse kleding van eenvoudige snit nog wel eens dat de mouwen er met ruwe steken aan het lijfje zijn vastgenaaid. Betje Wolff en Aagje Deken, succesvol schrijversduo uit de 18e eeuw, onder meer bekend van hun roman ‘Sara Burgerhart’, schreven al in 1787: "Zo zit ik al te denken ... en de zaaken uit alle oogpunten te begluuren, tot dat ... ik er waarlyk geen mouwen weet aan te zetten."
Wie ervan verdacht wordt met een ander persoon oneerlijke praktijken of achterbakse streken samen uit te voeren, speelt met diegene onder één hoedje. Hoe die uitdrukking is ontstaan is onbekend, maar waarschijnlijk ontstaan met de gedachte aan goochelaars en hun trucs, waarbij bijvoorbeeld een konijn uit dehoed getoverd wordt. In het Middelnederlands zoals dat bestond en zich ontwikkelde tussen 1200 en 1500 bestond al de uitdrukking ‘onder de hoet gokeln’, ofwel ‘onder de hoed goochelen’. ‘Onder den hoet’ betekende in het algemeen ‘stiekem’, ‘in het geniep’. Dat stiekem samenwerken komt ook terug in ‘de hoed en de rand zijn met iemand’. En wie ‘van de hoed en de rand weet’ weet ergens veel vanaf en heeft blijkbaar daar veel ervaring mee.
Wanneer iemand zijn naasten bevoordeelt ten opzichte van iemand die verder van hem of haar afstaat, zegt men wel spottend: ‘het hemd is nader dan de rok’. Zo’n uitdrukking komen we al tegen bij de Romeinse dichter Plautus, die leefde van, naar schatting, 251 voor Christus tot 184 voor Christus, die schreef: ‘Tunica propior pallio est’. Vroeger droegen mannen en vrouwen een overkleed over hun hemd, een soort lange overgooier. Eerst werd dan dus het hemd aangetrokken en de broek, waar het overkleed overheen kwam. Of, zoals bij ridders, over het harnas. Het hemd droeg men dus direct op de huid en was dan dichterbij dan het overkleed dat daar overheen kwam.
Bij de uitdrukking ‘van wanten weten’ gaat het dan weer niet over kleding, een want is een want, tenslotte, met weinig variatie. Het gaat hier om het tuigwerk van schepen. Wie zijn touwen kende wist een schip van verre al aan het want te herkennen…
Reacties
Een reactie posten